Nog lichter

Het werd een ritje langs onze eilandsuper,  vanochtend vroeg. Ik kocht er een speculaasstaaf, een zakje verse kruidnoten en een puzzelboekje. Wat een eenvoud. En dat voor een fractie van het bedrag dat ik gisteren uitgaf aan ingrediënten van mijn beoogde “de-blitstraktatie.” Speculaas en kruidnoten werden met enthousiasme ontvangen. Het verhaal van mijn mislukte zelfbakpoging interesseerde werkelijk niemand.

En het puzzelboekje? Dat is lichter dan een krant, beter geschikt om me in korte tijdspannes tussen de bedrijven door mee bezig te houden en gaat nog langer mee ook. En ga ik dit puzzelen leuk vinden, dan helpt dat me wellicht ook om minder vrijblijvende puzzels met meer lichtheid tegemoet te treden.

Mislukt bewijs

Op mijn werk – in andere contexten ook wel “mijn andere werk” of “mijn bijbaan” genoemd;  binnenkort vertel ik er meer over – is het sinds kort gewoonte dat collega’s om beurten iets lekkers meenemen. Soms lijkt dat een bakcompetitie te  worden. De afgelopen twee weken kwamen er makkelijker traktaties op tafel, uit de winkel. Vrijwel elke dag iets. Niet zo gezond, wel gezellig.

Ik heb al eens mijn beurt voorbij laten gaan, maar voor morgen wilde ik mijn steentje bijdragen. En dan gelijk goed, met zelfgebakken gevulde speculaas. Aangezien een van de collega’s uitgesproken “vegan” is en anderen verkondigen dat veganistisch eten nooit lekker kan zijn, zoek ik een recept voor vegan gevulde speculaas. Niet omdat ik vies ben van boter en melk, maar omdat ik het een goed idee vind om daar wat zuiniger mee te zijn dan ik gewend ben, wil dat iedereen kan meegenieten èn wil bewijzen dat vegan speculaas minstens even lekker kan zijn als gewone speculaas. Ook al heb ik naar mijn weten nooit vegan speculaas gegeten.

Ik bak maar een paar keer per jaar. Vrijwel altijd probeer ik een nieuw recept. Net als nu dus. Meestal pakt dat best aardig uit, tot heel lekker zelfs.  Ik begon dus enthousiast. Eerst de spijs. Een mix van amandelmeel, dadels en citroenschil. De keukenmachine is stuk, maar ook de staafmixer voldoet. Met moeite en een paar keer opnieuw beginnen. Het resultaat is veelbelovend. Deze nepspijs is lekkerder dan de echte. Trots laat ik Erwin mijn vingers aflikken. Hij is het met me eens.

Maar dan de koek. Speltmeel, speculaaskruiden, kokosolie, bakpoeder, stevia in plaats van suiker. Het wil niet. De olie is nog te hard, het deeg is eerst papperig, daarna te dik. Lekker is het ook al niet. Het had nog de oven in gemoeten, natuurlijk. Ik vertrouw er niet op dat dat het daarmee goed komt. Tegen mijn gewoonte in, juist als ik, zoals nu, vooral iets bewijzen wil, geef ik het op. De kleverige massa laat zich pas met flink duwen met een lepel in de vuilnisbak vallen. Ik weet nog niet of ik morgenochtend dan maar via de bakker naar mijn werk fiets.

Nog een dagje

Er is ontzettend veel veranderd in mijn leven sinds ik deze blog startte, en misschien nog wel meer in de periode dat hij stil lag.  Het lesgeven heeft mijn eigen zenbeoefening verdiept, met resultaat. Ik heb meer overzicht, meer rust, meer focus, doe vaker wat ik van plan ben en krijg dus meer voor elkaar. Natuurlijk gaan er ook dagelijks dingen anders dan verwacht en zijn er verrassingen. Maar als ik daardoor het evenwicht al kwijtraak, vind ik dat doorgaans snel weer terug.  Dat voelt goed, heel goed.

Tegelijkertijd ben ik “er” nog lang niet, met dat overzicht en die rust. Het leven is oefenen. Vooral als het resultaat van oude patronen, uitstellen in het verleden, zich in duizelende cijfers op mijn beeldscherm en in bonnetjes met vraagtekens op mijn bureau laat zien. En dan de telefoon gaat. Ik wilde net schrijven dat ik me ervoor schaam dat ik opnieuw een dagje “boekhouding 2018” te doen heb, en het jammer vind dat het wegwerken van achterstanden nieuwe activiteiten in de weg zit. Maar vóelen, die schaamte en wat er nog meer zij, doe ik pas als ik opgenomen heb. Adrenaline giert door mijn lijf, mijn hartslag gaat snel. Ik weet dat de beller niets te verwijten valt en het lukt me om hem niet af te snauwen. Als ik ophang is het tijd voor pauze.

Lichte ruis

De volgende dag neem ik mijn brandweerslangentas mee naar mijn werk, het cadeau dat ik kreeg op de dag van mijn allereerste blog. Ik stop er een broodtrommeltje en één boek in, een zen-lesboek, plus  mijn samenvatting van het hoofdstuk dat ik maandag in de les behandel en een schrift. Dat boek is tegen beter weten in. Op mijn werk gaat een deel van de tijd om  met wachten, is het fijn om iets te lezen bij me te hebben. Iets lichts en luchtigs, liefst. Vandaag wil ik kiezen. Ik neem niet “voor de zekerheid” ook nog een krant mee.

Het boek gebruik ik niet. Aan de hand van mijn samenvatting maak ik, in een aaneenschakeling van wachttijden, een opzet voor de les van maandag.

Vrijdag neem ik een kleine rugzak mee. Daarin een krant,  een zakje boterhammen, een banaan, een flesje water en de jongleerbal. Best veel, maar weinig overbodigs. Na het werk ga ik wandelen met René uit Tilburg, en die “is van het jongleren.” Goed, jongleren is er niet van gekomen. Wandelen wel. Banaan, brood en water zijn opgegaan. We liepen langs de Rotte,  vanaf mijn werk beloopbaar,  leuk om aan een niet-Rotterdammer te laten zien. Stiekem wil ik er ook heen omdat mijn ouders er vaak kwamen, en ik met hen.

Gisteren ging dezelfde kleine rugzak mee naar de zendo, gevuld met een stapel informatiepakketjes voor proeflesdeelnemers, mijn schrift, een zakje pepernoten voor bij de thee, pennen. Geen laptop. Ik wil die dag wel wat aan mijn mail en administratie doen, maar niet in de zendo.

Die keuze voelt goed, de lichte tas ook. Maar als de cursisten de deur uit zijn, grijp ik mis. Dat voelt raar, ongemakkelijk. Mijn plan was om na de les op ziekenbezoek te gaan, daarna wat zenflyers te verspreiden en dan naar huis te gaan. Opeens zou ik eerst mijn mail willen checken, de cursistenadmistratie willen bijwerken, een telefoonnummer willen opzoeken dat niet in mijn telefoon staat. Dat gaat allemaal niet, zonder laptop.  Ik heb de mailapp op mijn telefoon al tijden geleden verwijderd, omdat dat maar ruis gaf. Nu mis ik de ruis.

En niet. Ik blijf bij mijn oorspronkelijke plan, ware het niet dat de zieke al ander bezoek verwacht. We maken een afspraak. En dan ligt er nog aardig wat vrije zaterdag voor me.

Tussenstops

De beste tussenstop van de dag, het pontje van Feijenoord naar Kralingen

Gloeiend van blijdschap loop ik naar het station. Onderweg bel ik Marije, daarna Erwin. Erwin neemt niet op. Ik overweeg de meevaller te vieren met een tracktatie en loop de Ako in. Ik beperk me tot het kopje koffie voor één euro. Ik pak de sprinter, zodat ik twintig minuten heb om een blogje te schrijven. Erwin belt terug. Helaas, bijkletstijd is inmiddels verstreken.

De reis blijkt te kort. Ik fiets naar de tandarts. Via het Noordereiland, nagenoeg langs huis, maar stoppen lijkt me overbodig. Bijna een half uur zit ik in de wachtkamer. Ik zoek op mijn telefoon  de kortste fietsroute van de tandarts naar mijn werk – hoewel ik waarschijnlijk genoeg tijd heb om rugzak thuis te brengen en me zelfs nog even om te kleden voordat ik volgens mijn vaste route naar mijn werk fiets.

De tandarts is snel klaar. Ik blijf bij de kortste route,  via een pontje over de Maas van Feijenoord naar Kralingen.  Bijna  een uur voordat ik moet beginnen, kom ik aan op mijn werk. Ik zoek een tafel in een algemene ruimte en schrijf verder aan mijn blog.

Er zitten slordigheidjes in, zie ik als ik stoppen moet. Na mijn werk rond ik de blog af, aan die tafel in de algemene ruimte. Het is al donker als ik naar huis fiets, via de Aldi op ons eiland. Dit keer passen de boodschappen niet meer in mijn rugzak. Met de tas op mijn rug en mijn armen vol losse spullen, loop ik naar mijn fiets. Gelukkig heeft mijn Rotterdamse fiets een fietstas. Mijn portemonnee zit veilig in mijn jaszak.

Deze nieuwe blogserie loopt niet zoals ik verwacht had, bedenk ik me als ik bijna thuis ben. De blogs maken duidelijk dat ik me vaker bezighoud met wat niet (helemaal) goed gaat dan ik vermoedde. Ik zit voller dan ik wil en ben veel tijd kwijt aan “losse eindjes.” Zoals die boekhouding van 2018, die nog steeds niet af is.

Deze ochtend bij het wakker worden neem ik een besluit. Ik ga het mijn rugzak veel minder gebruiken. Tijd voor meer tussenstops.

Vol

Ook gisteravond zat mijn rugzak vol.  Even na tienen haal ik hem leeg, voor de incheckpoortjes op station Dordrecht. De oogst: een laptop, etuitje met muis, hotspot en telefoonoplader, een losse oplader voor de laptop, drie boeken, een schrift, een handvol Zen.nl-stickers, een agenda, een doosje potloden, een handje pennen, een jongleerbal, een aangebroken brood en pakje vleeswaren en, in zijvakken, drie apparaatjes voor internetbankieren, bij drie verschillende rekeningen. En een pakje koek. Een programmaboekje van het concert van zaterdagavond.  Elastiekjes. Niet mijn portemonnee.

Terwijl ik die zoek, en daarmee, mijn OV-chipkaart, doet de impact van zeven jaar zen zich gelden. Ik blijf rustig, trek geen conclusies, behalve, kalm, dat mijn trein vertrekt. Daarna draai ik me op, en fiets naar de zendo, waar ik vandaan kom. Onderweg maken zorgen om mogelijk aanstaand geregel plaats voor herinnering aan de lessen van die avond.  Ook in de zendo zoek ik min of meer rustig. Daarna bel ik Marije, woonachtig te Dordt, en vraag of ik bij haar kan logeren en geld mag lenen voor de terugreis.

Inmiddels weet ik waar ik mijn portemonnee het laatst gebruikt heb: in de Dirk van den Broek, op doorreis van vroege-ochtendafspraak naar de zendo. Mijn tas zat zonder brood en vleeswaren al vol, en er kwamen ook nog mandarijntjes en een kant-en-klaarmaaltijd bij. Na het afrekenen zal ik mijn portemonnee even opzij hebben gelegd om de boodschappen in mijn  tas te kunnen krijgen. En hem vervolgens vergeten zijn. Moet ik nu, na half elf inmiddels, mijn bankpassen en OV-chipkaart blokkeren, en aangifte doen?

Ja, maar nee. Slapen is ook belangrijk, zowel voor mijzelf als voor Marije en haar gezin. Ik fiets naar hen toe, blij om hen weer eens te zien. Sander geeft me een treinkaartje dat hij ondertussen online vor me gekocht heeft (Dank je, Sander, en vreemd, dat ik daar zelf nou niet opgekomen was). We drinken thee en gaan naar bed.

Vanochtend sta ik een kwartier voor openingstijd voor “de Dirk”.  Ik voel de aandrang om die tijd nuttig te besteden en op mijn telefoon alvast na te gaan wat ik allemaal te regelen  heb en hoe.  Doe ik niet. Ik kijk hoe het dinsdagochtendleven op gang komt op straat en in de winkel. Eenmaal open, haast ik daar naar binnen, recht op de servicebalie af. “Heeft u een portemonnee gevonden?” “Ja,” hoor ik zachtjes, terwijl mijn bruinsuède  gevaarte uit een la tevoorschijn komt. Ik juich.  De vraag “Wat is uw naam?” hoor ik pas na herhaling. Ik zit te vol. Net als mijn tas. Alle zen ten spijt. Schitterend mooi maar overvol weekend achter de rug, en nog nauwelijks tijd genomen om dat te verwerken. Van de drie boeken die ik meesjouwde heb ik alleen het dunste gebruikt. De dame achter de balie wacht, lachend om mijn blijdschap. Ik geef haar mijn naam, zij mijn mijn portemonnee. “Dankjewel”, zeg ik een keer of drie, “dit had ik niet durven dromen.”

Wat er is

Het liefst zou ik schrijven over wat er is. Wat waarneem, denk en voel op het moment van schrijven. Maar hoe meer ik daarop let, ontdek ik dat ik op het moment dat ik ervoor ga zitten om te schrijven, zelden waarneem, denk en voel wat ik hoopte. En dat ik op het moment dat ik iets schrijvenswaardigs meemaak, ik vaak geen zin heb om te schrijven.

Neem gisterochtend. Ik zit in de trein naar Nijmegen, op weg een zenlerarenstudiedag. Naast me een grote rugzak, met daarin mijn laptop, twee boeken, een schrift, pennen en potloden. “Ik schrijf en lees het best in de trein”, heb ik mezelf ooit wijsgemaakt. Terwijl ik naar het station fiets, besluit ik de reis te beginnen met een blog.  Het onderwerp: het bezoek van Eddie, vrijdagavond, ofwel hoe een hernieuwde kennismaking in het heden nieuw licht op het verleden werpt. Zoiets. En wat dat dan betekent voor de toekomst.

Eenmaal ingestapt, besluit ik eerst maar eens “te landen.” Ik zit schuin achter twee oudere Italiaanse mannen. Terwijl er tijden waren dat ik zo nodig de halve trein doorliep om een plek te vinden waar het helemaal stil was zodat ik niet zou worden afgeleid, koester ik nu het toeval.  Eddie had de vorige avond verteld over zijn vakantie in Italië en vervolgens aten wij Italiaans. Leuk om via het zangerig spreken van mijn medereizigers in de sfeer te blijven.

Dan komt de zon op. De stadlucht aan de “Italiaanse kant” van de trein wordt roze, met grijze vegen die de kleur benadrukken. Duiken we een tunnel in, dan ben ik teleurgesteld, komen we weer boven, dan vervolg ik het bewonderen van de lucht. Al vind ik het jammer dat er door “mijn” raampje nog geen roze te zien is. Ik besluit foto’s te maken, om het moment vast te leggen. Hm, lukt niet echt. Die mannen zitten ervoor. En ik wil niet van plaats veranderen. Ik ging immers schrijven en lezen. Dan maar, eenmaal de stad uit, een foto van wat aan mijn kant van de trein te zien valt. Om vervolgens, zonder computer en boeken, slaperig te genieten van “wat er is.”

Herinneringen

Voor het eerst sinds de revival van deze blog, weet ik ruim van tevoren waarover ik ga schrijven. Desondanks, of misschien daarom, begin ik wel vier keer opnieuw, zie ik mezelf tussendoor met een zak chips in mijn handen zonder dat ik daar trek in heb en weet ik het niet. Wijd ik uit en uit en uit, raak ik de draad kwijt. Vandaag zou de vijftigste trouwdag van mijn ouders geweest zijn. Mijn vader overleed in het voorjaar van 2016, mijn moeder begin vorig jaar.

Voor ik schrijf, zoek ik ze op. Niet in de duinen waar hun as verstrooid ligt, zoals op eerdere “hoogtijdagen” sinds hun sterven, maar daar waar zij verreweg het langst samen hebben gewoond, in Rotterdam Ommoord. Vooraf stel ik me voor dat  ik, voor of na een kijkje bij het huis, naar het buurtwinkelcentrumpje ga, me aldaar installeer in een van de schaarse horecagelegenheden, mijn pen en schrift pak en ga zitten schrijven, zoals ik jaren en jaren en jaren deed, op talloze plekken. Dat ik herinneringen ophaal, onderzoek wat ik daarbij voel. Of doelbewust een mooi melancholie opzoek en me daar lekker in rondwentel.

Maar nee. Eenmaal uit de metro op “hun” station Hesseplaats, wil ik niets van winkels en horeca weten. Ik wil lopen, naar hun huis. Ik betrap me op hoop om hun gordijnen te zien, en dat die opzij schuiven en dan mijn vader en moeder verschijnen komen, kijkend of ik er al aan kom. Er hangen lamellen en van wat daarachter is zie ik weinig. Ja, dat de bank aan de verkeerde kant staat. Gelukkig staan er bekende planten in de voortuin. De rozenstruik die mijn moeder ooit van mijn tante cadeau kreeg, is gegroeid. De deur, hetzelfde groen als altijd, lonkt, en ik denk de ja-nee-sticker te zien die mijn vader op de brievenbus geplakt heeft. Zal ik aanbellen, met als smoes de vraag of er nog post is?

Nee. Ik begin aan hun vaste wandelingetje, het wijkje uit, de metrobaan over, richting rand van de stad en de Rotte. Het is dan al donker. Ik vraag  me af wat ik er te zoeken heb.  Ik zie herinneringen, aan twee mensen die samen een wandelingetje maken, hopen dat de kinderen meelopen maar meestal met zijn tweeën zijn.  Fijne rondwentelmelancholie blijft uit. Ik had deze dag geloof ik liever een feestje gevierd.

Het komen en gaan van chagrijn

Opeens is er chagrijn. Niet onafgebroken en niet alleen, maar als zij er is, lijkt al het andere ver weg. Ik ben al wakker als ik haar doorkrijg maandagochtend. Eerst voel ik vooral dat ik onrustig geslapen heb, herinner ik me een stroef app-gesprek van voor het slapengaan, ongeduldig probeer ik toch weer in slaap te vallen. Dan voel ik de warmte van mijn bed, verbazing over mijn rustige ademhalen, gevolgd door teleurstelling dat fit wakker worden er niet in zit.

De teleurstelling dreigt boosheid te worden. Ik ren een paar blokjes om. De vochtige koude lucht verfrist. Opgeruimder ga ik mediteren, daarna douchen en ontbijten. En daar is het chagrijn weer. “Ik had vroeger op willen staan”, zeg ik in stilte en betrap me op een oude vertrouwde vervolgriedel in mijn gedachte,  “en alles wat ik vandaag wil doen gaat vast niet meer lukken.”

Ik besluit het bloggen uit te stellen, wat goed voelt. Na een paar uur boekhouding  “mag ik” mijn zenlessen van die avond voorbereiden, over voelen nota bene. De lucht klaart niet op slag en niet volledig.  Pas uren later, in de trein terug uit Dordrecht waar ik lesgegeven heb, realiseer ik me dat ik het chagrijn vergeten ben.

Ik slaap goed, mediteer, ontbijt en plots komt ze weer op, in de vorm van onrust, in geen zin meer om te luisteren naar Erwins enthousiaste verhaal over iets wat ik inmiddels vergeten ben. Ik ga naar mijn kamer, schrijf een kaart, en als mijn wekkertje gaat ten teken dat ik over vijf minuten naar mijn werk moet, check ik mijn mail. Een lange mail draai ik uit voor het geval ik later tijd heb om hem te lezen. Nu kan ik alleen nog op tijd komen als Erwin niet nèt als ik mijn tanden wil poetsen in onze eenpersoonsbadkamer staat. Ongeduld. Slachtofferschap. En later dan weer opluchting en energie, want het lukt, op tijd komen, ondanks dat ik opeens een regenbroek aanmoet.

Ik herinner ik me weer dat ik chagrijnig was, als het chagrijn er opnieuw is, na het grootste deel van de dag te zijn weggeweest. Ik zit op de bank, naast mijn geliefde, alles is goed en alles moet anders. Tijd om naar bed te gaan en morgen opnieuw te beginnen.

Inkleuren

Ik kom tot half augustus, met mijn boekhouding, en dan alleen aan de uitgavenkant. Daarna is het zaterdagavond en gaan we naar de  Khachapuri Kino Club van buurtberoemdheid Tante Nino.

Deze avond staat in het teken van filmmaker Koert Davidse, en daarmee van vormgeving, Amerikaanse paperbacks, de onbekende componist van muziek in Laurel&Hardy-films, striptekenaar Mark Smeets zijn leven wijdde aan zijn vak, maar nooit een “af” verhaal maakte,  de meest afgebroken architect Sybold van Ravesteyn en de rechtszaak over het einde van de Molukse treinkaping in 1977. Indrukwekkend, de beelden, de verhalen, verscheidenheid en toch een rode draad, waaronder de gedrevenheid en de verwonderde scherpe blik van de maker.

Voor het eten spreken we zijn vakgenoot Laurens. Zijn werk bestaat eruit om kleuren van films goed te krijgen. Ofwel, hij loopt elke film shot voor shot na en zorgt dat de kijker niet ziet dat tijdens het filmen de lichtval veranderde, een belangrijke persoon te veel of juist te weinig in het licht stond, het bij de “echte” lichtval leek alsof iemand ziekelijk bleek, roze of geel was. Hij  kiest dus doorlopend wat wij, de kijkers, wel en niet zien, en daarmee, hoe wij de beelden  ervaren.  Hij bepaalt dus mede het gevoel waarmee we de filmzaal verlaten. En dus hoe we thuiskomen, onze eerstvolgende gesprekken voeren, slapen. Omdat de montage van ruwe beelden van de werkelijkheid “niet om aan te zien is.”